De evolutie van schoonheid

Een blik op de statistieken van waarneming.nl leert dat september een piekmaand is voor de trek van de boerenzwaluw. Nog even kun je van hun acrobatiek genieten, voor ze en masse naar Afrika zijn vertrokken.

Op het moment van schrijven vliegt boven mijn huis een groepje van een stuk of vijftien ‘boertjes’, ogenschijnlijk op jacht naar insecten. Op een meter of vijftig van mijn huis staat een oude Heemsteedse stadsboerderij. De betreffende melkveehouder heeft een paar jaar terug al zijn vee naar het andere eind van het dorp gebracht. Ongetwijfeld zal dat zijn weerslag hebben gehad op de hoeveelheid insecten, maar nog steeds oefenen de stallen een grote aantrekkingskracht uit op de zwaluwen. De aanwezigheid van een stuk of wat paarden en de bijbehorende mest en vliegen zal daar vast bij helpen.

Met de insectenjacht van die boerenzwaluw is iets vreemds aan de hand. Nauwkeurig experimenteel onderzoek, waarbij stukjes van de staart werden afgeknipt of aangeplakt, heeft al verschillende keren laten zien dat een langere staart voor mannetjes nadelig is voor het jagen op insecten. Het is aerodynamisch gewoon onhandig, zo’n lange sliert aan je kont. Weg wendbaarheid. Tegelijk zijn mannetjes met een langere staart wél meer in trek bij de vrouwtjes.

In zijn boek ‘The evolution of beauty’ schrijft de Yale-ornitholoog Richard Prum hoe hij denkt dat dat zo is gekomen. Anders dan de klassieke evolutieleer doet geloven, spreekt er volgens hem geen enkel meetbaar voordeel uit het hebben van een langere staart. Het bewijst niet dat de man in kwestie sterker is, dat zijn afweer tegen parasieten beter is, of welk voordeel in fitness dan ook. Nee, zegt Prum, het is puur en alleen aan de esthetische voorkeur van de vrouwen te danken dat de mannen een steeds langere staart hebben gekregen.

Prum heeft dat overigens niet direct aan boerenzwaluwen onderzocht maar aan manakins, een extreem gekleurde groep zangvogels uit Midden- en Zuid-Amerika. De roodkopmanakin combineert een even prachtig als ‘nutteloos’ verenkleed ook nog eens met een geweldig ‘moonwalk’. (zoek op ‘manakin moonwalk’ op youtube, en vermaak je!)

Veel van wat wij zo aantrekkelijk vinden aan het kijken naar vogels is volgens Prum dus totaal ‘nutteloos’. De vrouwtjes vinden het mooi en de mannen trappen er massaal in. Denk daar eens aan wanneer de laatste Boerenzwaluwen straks ons luchtruim weer voor een maand of wat verlaten. Rond april zijn ze weer terug.

 

Koe-koek!

Dit jaar zijn twee ongekend goede boeken verschenen over gedrag en ecologie van de koekoek. Nick Davies, hoogleraar gedragsecologie aan de universiteit van Cambridge schreeft ‘Cuckoo, cheating by nature’, in het Nederlands vertaald voor de vogelserie van Atlas Contact door Nico Groen als ‘Koekoek, vals spel van de natuur’.

Davies heeft met zijn ode aan het betere veldwerk de absolute nummer één van deze serie vogelmonografiën geschreven.

In november verscheen bij de KNNV bovendien het fraaie boek ‘Koekoek, beeld van een onverwachte gast.’ Dat boek is met name zo geweldig door het fotowerk van de Tjechische naturfotograaf Olda Mikulica.

In deze pdf het artikel dat ik maakte op basis van een gesprek met Nick Davies voor Trouw.

Tr 28 nov 2016 Verdieping1 Hoe de vogelaar van Wicken Fen karekieten fopte

Tr 28 nov 2016 Verdieping2 Hoe de vogelaar van Wicken Fen karekieten fopte

Waddenonderzoek op theaterfestival Oerol

Het theaterfestival Oerol op Terschelling (10-19 juni) wordt ook dit jaar weer vooraf gegaan door een ‘veldseminar’. Onder het thema ‘Bird senses of place’, zullen onderzoekers van het programma Metawad, van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee en de Rijksuniversiteit Groningen, de resultaten presenteren van vijf jaar onderzoek aan rotgans, lepelaar, kanoet, drieteenstrandloper en rosse grutto.

Vogels verbinden de wereld

‘Met Oerol zoeken we op een theatrale manier verbinding met het landschap’, legt festivaldirecteur en Oerol-oprichter Joop Mulder uit. ‘Metawad doet dat via de wetenschap natuurlijk ook. De onderzoekers vragen zich af waarom de vijf trekvogelsoorten specifieke delen van het wad uitkiezen als overwinteringsplek, of als tankstation. Waarom is dit gebied nou zo bijzonder voor deze dieren? Is het voedsel? Is het ‘t landschap? Dat zijn niet alleen de centrale vragen van Metawad, maar eigenlijk ook van Oerol. Uiteindelijk verbinden deze vogels het wad met de broedgebieden in Siberië, de overwinteringsgronden in Afrika en feitelijk dus met de rest van de wereld.’

Praktische wetenschap

Tijdens het veldseminar zullen de onderzoekers van de vijf trekvogelsoorten de resultaten van hun onderzoek presenteren. ‘We letten daarbij speciaal op de bruikbaarheid van de wetenschappelijke kennis voor terreinbeheerders en beleidsmakers’, zegt de onderzoeksleider van Metawad, hoogleraar trekvogelecologie Theunis Piersma. ‘Bij bescherming van de natuur is goed onderzoek totaal onmisbaar. Wetenschap is geen apart zijspoortje, maar een wezenlijk onderdeel van de cyclus van ontdekken tot beschermen.’

Rotgans: stop de verruiging

De rotgans is de kleinste van alle ganzen in ons land. Het is een echte zeegans, die het liefst zeegras eet. Piersma: ‘Bij gebrek aan zeegras wijkt de rotgans steeds vaker uit naar de kwelders. Wanneer die te erg verruigen, kiezen rotganzen voor het gras van boeren op de Wadeneilanden. Uit ons onderzoek blijkt dat de rotgans erg geholpen zou zijn met het terugdringen van verruiging op de kwelders, bijvoorbeeld door middel van begrazing.

Lepelaar: platvis op het menu

‘Bij de start van onderzoeksprogramma Metawad dachten we even dat de lepelaar aan zijn plafond zou zitten in de Waddenzee’, zegt Piersma. ‘De groei leek er even uit. Inmiddels zien we dat verschillende kolonies toch nog doorgroeien. De sleutel tot bescherming van de lepelaars zit waarschijnlijk in het beschermen van platvissen op het wad. Lang werd gedacht dat deze vogels hoofdzakelijk stekelbaarsjes en garnalen zouden eten. Maar uit onderzoek aan de kots van jonge lepelaars hebben we geleerd dat ze liever platvis eten. Onze onderzoekers hebben ook zelf voor lepelaar gespeeld. Als ze gingen vissen met een sleepnetje op plaatsen waar net lepelaars hadden gefoerageerd, dan vingen ze vooral platvisjes!’

 

Kanoet: lang getij met de juiste schelpdieren

Uit het Metawad-onderzoek aan kanoeten is duidelijk gebleken dat niet alle schelpdieren automatisch kanoetenvoer zijn, stelt Piersma. ‘Kokkeltjes kunnen op sommige plaatsen in zulke hoge dichtheden liggen dat ze elkaar beconcurreren, en zo meer schelp dan vlees hebben. Dat maakt ze voor kanoeten minder aantrekkelijk. Ook kunnen de schelpdieren op plekken liggen waar de kanoeten zich continu bedreigd voelen door bijvoorbeeld slechtvalken, wat het voedsel ook relatief nutteloos maakt.’

De beste plekken voor kanoeten zijn uitgestrekte systemen van wadplaten die stukje bij beetje vol- en leeglopen met het getij: zodra de ene plek niet meer bereikbaar is door het stijgende water, schuiven de vogels een stukje op naar de volgende plaat, waar ze nog wel een tijdje vooruit kunnen. In die zin is iedere verandering die de bereikbaarheid van de wadplaten aantast een potentiële bedreiging voor schelpeneters als de kanoet. Zowel zeespiegelstijging als bodemdaling rond het wad – al gaat het maar om centimeters – gaan ten koste van de bereikbaarheid van het wad voor vogels. De beoogde winning van zout onder het wad is dan ook een directe bedreiging voor de kanoet.’

 

Drieteenstrandloper: vlak wad met garnalen

Ook bij de drieteenstrandloper heeft het werk van het Metawad-team een eerdere misvatting kunnen rechtzetten. Piersma: ‘Aanvankelijk dachten we dat het de verzanding van het wad was, die de drieteentjes in de kaart speelde. Maar door urenlange observaties aan de groeiende groep doortrekkende en ruiende vogels rond Griend, hebben we geleerd dat deze vogels op het wad eerder profiteren van garnaaltjes dan van verzandende bodems met de bijbehorende prooien. Ook voor de drieteen geldt behoud van de bereikbare, uitgestrekte wadplaten dus als de belangrijkste bescherming.’

 

Rosse grutto: voedsel en rust van levensbelang

‘Het onderzoek aan de rosse grutto heeft ons geleerd dat deze vogels nu al het maximale uit het wad halen dat voor hen mogelijk is. Ze moeten het vooral hebben van emelten en wormen op het land en van de pieren op het wad. Iedere verandering die ten koste gaat van de dichtheid van dat voedsel zal deze vogels dan ook kunnen raken’, aldus Piersma.

‘Zeker de rosse grutto laat zien dat we vooral moeten doorgaan met onderzoek. De verandering van het klimaat raakt het arctische broedgebied van deze vogels nu al zichtbaar. De Siberische sneeuw smelt ieder jaar een beetje vroeger, waarmee de piek in het voedsel voor de jonge rosse grutto’s ook steeds een beetje eerder komt. Hoe ziet het er over vijf jaar uit? Alleen door de vogels te blijven volgen kunnen we de veranderingen tijdig herkennen.’

 

Foodtopia: de toekomst van ons eten

Bij de Stichting Biowetenschappen en Maatschappij is pas het boekje ‘Foodtopia’ uitgekomen, mede naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling in Museum Boerhaave in Leiden. In dat boekje schets ik door middel van interviews met deskundigen hoe de toekomst van ons voedsel er uit zou kunnen zien. Wordt het ‘back to thé future’ of halen we straks écht ons vlees uit een keukenmachine die we voeden met soja eiwit?

Lees het hier

Heerlijk, Helder, Neonics!

Een helder vijandbeeld maakt het leven overzichtelijk. De vijand van natuur en milieu anno nu heet neonicotinoïde. Het is een gif dat je als boer, hoe makkelijk, voor de zekerheid alvast aanbrengt op het zaad van je gewas, waarna het door de hele plant wordt opgenomen. Ieder insect dat vervolgens van de plant eet gaat eraan.

Door het coaten van zaad hoef je in principe geen gif meer te spuiten op het gewas. Duidelijk nadeel is dat je het gif ook gebruikt op plaatsen en momenten waar dat misschien helemaal niet nodig was geweest en dat je het via het zaad ook verspreidt in het grondwater. Bovendien zijn de neonics bovengemiddeld giftig per milligram spul.

Van bijen tot vogels
Sinds enkele jaren is met name bijenhoudend Nederland bovenop deze nieuwe klasse van insecticiden gedoken. Ze zouden verantwoordelijk zijn voor de mysterieuze problemen waar veel – niet alle – imkers mee te kampen hebben.

Recent is daar een nieuw probleem bij gekomen: In Nature beschrijven onderzoekers onder leiding van de Nijmeegse plantenecoloog Hans de Kroon hoe in gebieden waar veel neonics in het oppervlaktewater zitten ook de vogels verdwijnen.

Statistisch gegoochel
Onlangs maakte Karel Knip in NRC op een heldere manier duidelijk dat de statistiek achter deze Nature-publicatie nogal discutabel is. En dan bleef een van de vreemdste figuren uit de publicatie nog onbesproken.

In bovenstaand figuur is de trend van een aantal insectenetende vogelsoorten weergegeven. In de linker figuur in de periode vóór de introductie van het gewraakte  gif, rechts in de periode daarna. Op beide (horizontale) x-assen staan de concentraties in het oppervlaktewater in de periode ná de introductie.

De lijn in de rechter grafiek laat zien dat het gebruikte statistische model per saldo een trend naar beneden heeft gevonden: hoe meer gif er na de introductie in het oppervlaktewater zat, hoe harder de vogels achteruit zijn gegaan.

Veel gif, veel vogels?!
Maar kijk je door je oogharen, dan zie je een paar opvallende zaken. Allereerst helemaal rechts in beide grafieken. In de gebieden met uitgerekend de hoogste concentratie neonics, namen alle onderzochte vogelsoorten nog af vóór de introductie van het gif, en namen ze tóe na de introductie.

De gevonden statistische trend lijkt vooral beïnvloed door de omslag in het meest linkse punt op de x-as: de gebieden met de laagste concentratie gif. Daar zaten de vogels vóór de introductie van het gif nog bijna allemaal in de lift. Daarna zo goed als allemaal in de min of rond de nul. Eigenlijk valt van de rest van de meetpunten geen soep te koken.

Blindstaren
Twijfel aan de onheilstijding rond de neonics maakt van dit gif natuurlijk nog geen onschadelijk goedje. Dat er voor de zekerheid een potent gif in een gewas wordt gestopt voor het geval er misschien een insectenplaag aankomt is nogal zot. Maar je blindstaren op één klasse van gifstoffen als bron van al het kwaad helpt ook niet echt.

Giftig voor gewervelden
Dat insecticiden effect hebben op vogels is even triest als logisch. Minder insecten is minder insectenetende vogels. Maar dat geldt voor alle insecticiden. Alleen werden andere  gifstoffen niet meegenomen in de Nijmeegse studie.
Dat met de Nature-studie bewezen zou zijn dat de neonics een direct toxisch effect hebben op gewervelde dieren, zoals in veel media werd geroepen, valt onmogelijk uit dit onderzoek af te leiden. Al was het maar omdat de onderzochte vogelsoorten als gele kwikstaart en bosrietzanger hun neus ophalen voor zaad, met of zonder gif.

Resistente mijten
Neonics zijn schadelijk voor insecten, dus ook voor honingbijen, dat lijdt geen twijfel. Het zijn immers insecticiden. Dat ze verantwoordelijk zijn voor verhoogde wintersterfte in de volken van imkers – eigenlijk: intensieve insectenhouders –  is nog steeds niet waarschijnlijk. Er zijn wel de nodige studies die in een andere richting wijzen, namelijk die van toenemende problemen bij de bestrijding van de resistente exotische mijten die bijen sinds een aantal jaren belagen.

Alternatief?
Als reactie op de Nature-studie riep onder andere de Partij voor de Dieren en ook  Vogelbescherming Nederland meteen dat er een totaal verbod op de neonicotinïden zou moeten komen. Denken de natuurbeschermers dan echt dat al die boeren na een verbod biologisch gaan werken? Of weten ze dat de insecticiden die als alternatief gebruikt gaan worden een stuk minder schadelijk zullen zijn voor vogels?
Natuurbeschermers zouden er goed aan doen zich niet blind te staren op één, lekker voor de hand liggende vijand: gif.
De Silent Spring van Rachel Carson is natuurlijk nog steeds een aansprekend beeld, maar ondertussen is er nogal veel meer mis in de moderne landbouw. Als koeien al buiten komen lopen ze doorgaans op een steriel biljartlaken van Engels raaigras met nul wilde bloemen daartussen voor insecten, of –indirect – voor insectenetende weidevogels. Ook elders in de akkerbouw en de veeteelt zijn monocultuur en schaalvergroting troef. Die fundamentele problemen zijn misschien niet zo hapklaar en overzichtelijk als die ene klasse van verderfelijke gifstoffen, maar verdienen wel meer energie.

Een andere conclusie uit de deze recente geschiedenis: ook bij de redactie van Nature werken gewone mensen.

De ijstijd kwam kort na de zondvloed!

Een mailtje van de redactie: of mijn stuk over de pogingen om het oerrund terug te fokken mag worden doorgeplaatst in het Reformatorisch Dagblad? Je schrijft om gelezen te worden en de krant heeft er een ‘bonus’ van 20% van het originele honorarium voor over, dus van mij mag het. ‘Maar’, zeg ik er voor de zekerheid nog bij, ‘het stuk mag uiteraard niet gewijzigd worden.’ Dat blijkt inderdaad de afspraak.

Toch ben ik er niet helemaal gerust op. Het stuk gaat namelijk ook over de aanwijzingen voor de juiste uiterlijke kenmerken van het rund uit vervlogen tijden. Onder andere in grotten bij het Zuid-Franse Vallon-Pont d’ Arc zijn tekeningen gevonden van runderen. Die tekeningen zijn gedateerd op 30.000 jaar oud. ‘Daar hebben sommigen van jullie lezers toch moeite mee?’, vraag ik voor de zekerheid aan de ‘chef Groen’ van het RD? ‘Goed dat je het vraagt’, antwoordt die. ‘Daar hebben we inderdaad moeite mee. Ik heb die passage als volgt aangepast: ‘Uit duizenden jaren oude tekeningen blijkt …’


grottekening uit Lascaux: ‘slechts’ 15.000 jaar oud 

Hier had ik natuurlijk een streep moeten trekken. ‘Nee!’ zeggen. Een tekening van 30.000 jaar oud is 30.000 jaar oud! Maar op het moment van mailen vond ik zijn oplossing toch wel creatief. En echt onwaar was zijn aanpassing strikt genomen ook niet. In de veronderstelling dat de redacteur de hard-core creationisten onder zijn lezers niet wilde schofferen ging ik dan ook – ‘voor deze ene keer’ – akkoord.

Die voorzichtigheid ten aanzien van de geloofsbroeders kom je vaker tegen. Ik ga met enige regelmaat op pad met paleontoloog Dick Mol. Die werkt onder andere samen met vissers uit streng gelovige dorpen in het zuidwesten van ons land. Van de bodem van de Noordzee vissen zij onder andere mammoetbotten van tienduizenden jaren oud. Eén van die vissers weet precies hoe de vork in de steel zit, maar wil toch liever niet dat zijn naam in één artikel wordt genoemd waar ook over ouderdom van meer dan 6.000 jaar wordt gesproken. Hij wil geen gelazer in het dorp, en al helemaal niet in de kerk.

Katholieken blijken daar een stuk rekkelijker dan protestanten. Wat heet: onlangs ontving paleontoloog Mol een soort oeuvreprijs van de Universiteit van Vaticaanstad! Tijdens de nazit sprak Mol met de kardinaal die hem de prijs had uitgereikt. ‘Hoe kunt u uitgerekend mij die prijs nou geven terwijl de kerk veronderstelt dat de aarde maar 6.000 jaar oud is?!’ De betreffende kardinaal – naam en adres bij mij bekend – lachte slechts en deed zijn vinger op zijn mond: niet naar vragen.

Een groenredacteur bij het RD zal toch regelmatig  in een spagaat verkeren. Als je over natuur schrijft is evolutie een houvast als geen ander. En ook over de verschillende ijstijden, zeker over de C-14 dateringen die bij de laatste ijstijd horen, kunnen toch weinig misverstanden bestaan. Over mijn vraag of de groenredactie van het RD inderdaad een deel van de lezers niet voor het hoofd wilde stoten wilde de redacteur even nadenken. Enkele dagen later kwam zijn antwoord: ‘Volgens de meest actuele creationistische theorieën van klimatoloog Michael Oard van Creation Ministries International heeft de ijstijd kort na de zondvloed plaatsgehad, concreet zo’n 4.500 tot 4.250 jaar geleden. Vriendelijke groet.

In de maandstaat die ik kort daarop ontving over mijn bijdragen aan de krant stond dat een artikel over onderzoek aan fossiele hyenadrollen, 40.000 jaar oud, ook al aan het RD was doorverkocht. Die waren ook ‘duizenden jaren oud’ geworden. Per kerende post heb ik mijn krant én het RD laten weten dat er geen stukken van mijn hand meer mogen worden doorgeplaatst. De redacteur Groen van het RD reageerde teleurgesteld. Dat dan weer wel.

Onderstaande illustratie komt uit het boek ‘Het oerrund, een levende legende, van uitgeverij Roodbont’

 

Kuiper Brandaris 2013

Dit jaar eindelijk weer eens meegedaan aan de Kuiper Brandarisrace tussen Harlingen en Terschelling, aan boord van de klipper ‘Hoop doet Leven’ van Wietse en Monique Veltman. Helemaal in lijn met de Olympische gedachte (meedoen is belangrijker dan winnen) heb ik geen idee hoeveelste we uiteindelijk zijn geworden. Maar aan de schipper heeft het in ieder geval niet gelegen!

Meer beeld op pbase

Een dagje op de Zuidpier

Vandaag de gebruikelijke steenlopertjes op de pier, maar ook rosse grutto’s en een paar groepjes kanoeten.